Herevaluatie van de Nederlandse aanpak: Zijn recentelijk doorverwezen jongeren anders dan die uit het verleden?

Het artikel ‘Re-evaluation of the Dutch approach: are recently referred transgender youth different compared to earlier referrals? van Arnoldussen et al. (2019) behandelt het onderzoek naar de ‘Nederlandse aanpak’ bij jongeren in het verleden en nu. Voor de volledige Engelse tekst klik hier.

Hier volgt een Nederlandse samenvatting van dit artikel:

Voor dit onderzoek zijn jongeren vergeleken die zijn doorverwezen naar de genderkliniek van het Amsterdam UMC, in de periode 2000 en 2016. Er is gezocht naar overeenkomsten en verschillen in demografie, psychologie, diagnose en type behandeling. Er zijn voor dit onderzoek verschillende bronnen gebruikt, zoals de Child Behaviour Check List, de Youth Self-Report en de Utrecht Gender Dysphoria Scale.

De groep bestaat uit 1072 adolescenten, waarvan 404 “geboren als man” en 668 “geboren als vrouw”. De gemiddelde leeftijd is 14.6 jaar (jongste persoon is 10.1 en de oudste 18.1 jaar). Interessante data zijn :

  • Demografische gegevens: 54% leeft met beide biologische ouders, 41.9% leeft in een anders situatie, van 4.1% is de leefsituatie onbekend. 54.1% van de ouders heeft beroepsonderwijs gedaan (MBO), 41.9% heeft hoger beroepsonderwijs of academisch onderwijs gevolgd (HBO en universiteit), van 15.8% is het onderwijsniveau onbekend.
  • In totaal zijn 107 diagnoses vroegtijdig stopgezet, vaak omdat de jongere zelf op dat moment geen medische behandeling meer wilde. Heel soms deed de psycholoog dit, omdat er psychologische of sociale problemen waren die de diagnose verstoorde.

Uit het onderzoek is gebleken dat er tussen 2000 en 2016 een verschil is in het “aangeboren geslacht” van de deelnemers. Waren in 2000 de meeste jongeren nog “geboren als man”, in 2016 zijn de meeste “geboren als vrouw”. De volgende figuur laat dit verschil goed zien:

Er zijn geen verschillen gevonden in de demografische gegevens door de jaren heen. Ook het IQ is gelijk gebleven. Wel bleek dat het psychologische functioneren van de deelnemers licht was toegenomen. De hoeveelheid doorverwezen jongeren die uiteindelijk de diagnose genderdysforie kregen bleef gelijk, namelijk gemiddeld 84.6%. Ook bleef het percentage jongeren die begon me een medische behandeling (puberteitsremmers of een hormoonbehandeling) gelijk (gemiddeld 77.7%).

Deze bevindingen suggereren dat de recentelijk gestegen hoeveelheid doorverwijzingen laten zien dat het zoeken van hulp bij genderdysforie gewoner is geworden, de drempel lijkt minder hoog. De resultaten laten niet zien dat de toename van het aantal doorverwijzingen kan worden toegeschreven aan het feit dat er meer jongeren worden doorverwezen met een lagere intensiteit van genderdysforie of jongeren met andere psychologische problemen. Dit betekent dat een vroege start met een medische behandeling, zoals puberteitsremmers, kan worden voortgezet. Dit gebeurt al langer bij de “Dutch aproach ”. Nu de jongeren die vanaf 2000 zijn behandeld volgens de onderzochte gegevens gelijk zijn aan de jongeren die in 2016 of later beginnen, is er geen reden om te stoppen met deze Nederlandse aanpak.

Het verschil in de “geboren als man” en “geboren als vrouw” ratio wordt ook geduid. De onderzoekers denken dat het makkelijker is voor jongeren die zijn “geboren als vrouw”  om uit te komen voor hun gendergevoelens, omdat zij minder te maken hebben met een maatschappelijk stigma. Het zou kunnen zijn dat jongeren die zijn “geboren als man” , meer met stigma te maken hebben als zij zich vrouwelijk gedragen. Ook hebben jongeren die zijn “geboren als vrouw” eerder te maken met de puberteit en de lichamelijke veranderingen die dit met zich meebrengt.

Dit onderzoek heeft een aantal beperkingen: alleen jongeren uit de genderkliniek van Amsterdam zijn onderzocht, resultaten kunnen dus niet worden gegeneraliseerd naar de gehele groep van jongeren met transgendergevoelens; sommige gegevens zijn niet onderzocht, zoals de genderidentiteit van de jongere; ook kunnen recente veranderingen niet goed worden geduid, door limieten in de data.

Over enige tijd zou dit onderzoek weer moeten worden herhaald. Verder kan er natuurlijk alleen gespeculeerd worden over de betekenissen van de gegevens, er kunnen geen daadwerkelijke uitspraken worden gedaan.